www.adegem.net
GIS story

GIS STORY

US / English


Hoofdstuk III

Het fysisch milieu

© Ludo Fockedey, 2003 Deze webpagina bevat auteursrechtelijk beschermd materiaal. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd door middel van druk, fotocopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.

1. Algemene gegevens

1.2. Reliëf en hydrografie

1.2.1. Reliëf

Adegem - reliëf

Het onderzoeksgebied ligt in de Vlaamse Zandstreek. Het reliëf is vlak tot zeer zwak golvend, geleidelijk stijgend van Noord (4-5m) naar Zuid (10-15m), met een heuvel in zuidwesthoek (15-28m) (Ameryckx, 1962, blz. 9).
Het vlakke gebied (4-5m) is gelegen in de Vlaamse Vallei terwijl het gebied tussen 5 en 15 m een overgang vormt naar het gebied met relatief hoge ligging (boven ca. 15m) (Ameryckx, 1962, blz. 15).

1.2.2. Hydrografie

Adegem - Hydrografie

Centraal in het afwateringssyteem staat het afleidingskanaal van de Leie, ook Schipdonksevaart genoemd die verschillende beken opneemt, waarvan de belangrijkste zijn:
1. De Hollebeek;
2. De Wagenmakersstroom, op de grens van de vroegere gemeenten Adegem en Oostwinkel;
3. De Groote Leegte en
4. De Beke (ten Zuiden van Adegem-dorp)

1.3. Bodemassociaties

Er komen twee bodemassociaties voor (Ameryckx, 1962, blz. 9; uit: Tavernier & Maréchal, 1960).

1.3.1. Bodemassociatie 5

Bodemassociatie 5 is te vereenzelvigen beneden het gebied van 15m. Ze wordt gedomineerd door matig natte en matig droge fijn-zandgronden (postpodzolen, soms podzolen), matig natte en natte-lemig zandgronden (postpodzolen, bruine gronden, gronden zonder profielontwikkeling).
Inclusies van zeer droge en droge fijn-zandgronden (podzolen, gronden zonder profielontwikkeling), zeer natte lemig-zandgronden (gronden zonder profielontwikkeling) en matig natte tot uiterst natte licht-zandleem, klei- en veengronden (gronden zonder profielontwikkeling).

1.3.2. Bodemassociatie 10

Bodemassociatie 10 ligt boven het gebied van 15 m. Ze wordt gedomineerd door natte lemig-zandgronden, natte en zeer natte licht-zandleemgronden, beide met kleisubstraat op geringe diepte, sterk en zeer sterk gleyige kleigronden (gronden zonder profielontwikkeling).
Inclusies van matig natte (lemig-) zandgronden (postpodzolen, gronden zonder profielontwikkeling), meestal met kleisubstraat op geringe diepte.

1.4. Landschapsbeeld

Het landschapsbeeld is sterk gebonden aan deze bodemassociaties. Volgens De Moor (1963, blz. 5) worden er in Binnen-Vlaanderen twee grote groepen landschappen onderscheiden. Enerzijds gebieden met een dominerend dunne kwartaire bedekking die de randgebieden van Zandig-Vlaanderen vormen en waar de invloed van de tertiaire ondergrond in het reliëf merkbaar is, en anderzijds gebieden met een dik kwartair dek. Deze laatste vormen het kerngebied van Zandig-Vlaanderen en zijn als het "Vlaamse-Valleilandschap" gekend.

1.4.1. De associatie van de Vlaamse Zandstreek

De associatie van de Vlaamse Zandstreek behoort tot het Vlaamse Valleilandschap. Dit vlak en matig sterk gesloten gebied wordt gevormd door dikke kwartaire deklagen en een microreliëf dat sterk aan het hydrografisch net gebonden is. In verband met de historisch-geografisch evolutie kan dit gebied tot een oud kultuurlandschap worden gerekend. De percelering vertoont een mozaïekvormig patroon met overwegend rechthoekige, blokvormige percelen. Het ontbreken van uitgerekte vormen en de zeldzaamheid van grote percelen verlenen aan het perceelspatroon een homogeen karakter. Vroeger werden de meeste kavels door hagen, struikgewas of bomen omsloten zodat het zicht op het landschap sterk werd belemmerd. In enkele natte gebieden komen grote onregelmatige begrensde stukken voor, die reepvormig (lang en smal) werden onderverdeeld.

Ameryckx (1960) legde een verband tussende bodemontwikkeling enerzijds, de ontginningsmethodiek en het kultuurlandschap anderzijds. In deze zin wijst het dominerend voorkomen van postpodzolen op zeer oude kultuurgronden.

1.4.2. Het associatiegebied van het lemig zand

De rugzone waaruit dit bodemassociatiegebied bestaat vertoont een duidelijke assymetrie; de sterkst hellende vlakken (5%) zijn steeds aan de zuidkant te vinden, wat een het gebied een cuesta-achtig uitzicht geeft. De top van de rugzone is nagenoeg vlak. Dit gebied is meer open dan de omliggende: akkerlandpercelen liggen soms in uitgestrekte blokken, terwijl het weiland omringd is met hagen.

2. Bodemgesteldheid

2.1. Bodemvormende sedimenten

2.1.1. Het tertiair (Ameryckx, 1962, blz. 20)

Het Bartoon bevindt zich op geringe diepte en komt er plaatselijk aan de oppervlakte. Het bestaat voornamelijk uit een geelgrijze, plastische, zware klei (de Klei van Asse). Aan het contact tussen de deklaag en het Bartoon komt eventueel een basisgrint voor, hoofdzakelijk bestaande uit silex-keien.

2.1.2. Het Kwartair (Ameryckx, 1962, blz. 19)

2.1.2.1. Het Pleistoceen

De pleistocene sedimenten zijn de voornaamste bodemvormende bestanddelen van de gronden in de Zandstreek.

Het meest voorkomende materiaal is een (niveo-)eolisch, goed gesorteerd, kwartsrijk, matig fijn zand, gekenmerkt door 60% van de fraktie 100-200µ en 30% van de fraktie < 100µ. Lemig zand ligt in lage terreingedeelten, waar men ook licht zandleem aantreft, alhoewel in veel mindere mate. Boven de 15 m overwegen lemig zand en licht zandleem. Het laatste is vermengd met het ondiepe kleisubstraat. Al de sedimenten zijn tot op een grote diepte kalkloos.

2.1.2.2. Het Holoceen

In depressies, langs beken en op hellingen treft men lemig-zandige, licht-zandlemige en colluviale en/of alluviale sedimenten van recente oorsprong aan. De kleiige sedimenten in de beekvalleien zijn alluviaal. Veen ligt soms aan het oppervlak en is plaastelijk tot 1 m dik.

2.2. Bodemgenese (Ameryckx, 1962, blz. 23-28)

In het de bodemvormende sedimenten hebben zich onder invloed van bodemgenetische factoren (klimaat, tijd, topografie, biologische factoren) horizonten ontwikkeld waardoor een bodemprofiel ontstond. In de pedogenetsiche chrono-biosequentie kunnen verschillende stadia worden onderscheiden (Ameryckx, 1960):

Stadium Profiel USDA(1951)
(Ameryckx, 1977, blzn. 25-26)
regosol Ap-C Entisol
"sol brun" Ap-(B)-C Inceptisol
"sol (brun) lessivé" Ap-A2-Bt-C Hapludalf
"sol podzolique" Ap-A2-Bt(verbrokkeld)-C Glossudalf
prepodzol Ap-A2-Bir-Bt(verbrokkeld)-C Ferrudalf
podzol Ap-A2-Bh/ir-C Typic Haplohumod
postpodzol Ap-Bh/ir(verbrokkeld)-C Plaggeptic Haplohumod
Voor het onderzoeksgebied zijn de belangrijkste stadia 1,2,6 en 7.

Er is een verband tussen de hoogteligging en de profielontwikkelingsgroep wat de volgende toposequentie oplevert (Ameryckx, 1962, blz. 23; uit: Moormann, 1954):

  1. zeer hoge gronden: droge regosols (landduinen)
  2. hoge gronden: podzolen en postpodzolen
  3. matig droge gronden: postpodzolen
  4. matig lage gronden: "sols bruns"

2.2.1. Regosols

Er worden droge en natte regosols onderscheiden

2.2.1.1. Droge regosols

Beschrijving: droge (zand)gronden zonder B horizont
Profiel: Ap-C
Kernserieletter: .p

Dit zijn typische regosols, waarin zich om een of andere reden geen uitloging- of aanrijkingshorizonten hebben gevormd, m.a.w. het zijn gronden zonder profielontwikkeling.

2.2.1.2. Natte regosols

Beschrijving: natte (zand)gronden zonder B horizont
Profiel: Ap-Cg-G of D
Kernserieletter: .p

De regosols omvatten ook bodems met ondiepe (podzol)ontwikkeling, waarvan het dunne solum (gronden die de C horizont bedekken) door bewerking tot een Ap horizont werd omgezet.

2.2.2. Sol brun

Beschrijving: gronden met weinig duidelijke kleur B horizont
Profiel: Ap-(B)-C
Kernserieletter: .b

In veel gevallen ontstond de bruinachtige (B) horizont waarschijnlijk onder invloed van de kultuur (antropische (B) horizont) en kan men spreken van een antropische "sol brun". Het is zeker dat deze bruine gronden geen heidevegetatie hebben gedragen en dat de meeste zich onder bos hebben ontwikkeld. Plaatselijk worden resten van een humus/ijzer B horizont (prepodzolstadium) of van een textuur B horizont ("sol lessivé" stadium) gevonden.

2.2.3. Podzol

Beschrijving: gronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont)
Profiel: Ap-A2-Bh/ir-C
Kernserieletter: .g

De podzol is ontstaan ten gevolge van een grondige wijziging in de vegetatie van de Vlaamse Zandstreek: het bos heeft de plaats geruimd voor heide, vaak door ingrijpen van de mens. Onder de dunne ruwe-humushorizont vormden zich een A1 horizont, een sterk uitgeloogde A2 (E) horizont op een eventueel bestaande ijzer B horizont (ontwikkeld onder bos). Beide horizonten kunnen echter ook gelijktijdig ontstaan. Resten van een vroegere profielontwikkeling zijn nauwelijks te herkennen in een podzol.

Onder kultuur werden de oppervlaktehorizonten (A0-A1-A2) gemengd en vormde zich een Ap van 20-30 cm. Bij diepere bewerking werd een deel van de B horizont met de Ap vermengd, die daardoor een sterk heterogeen uitzicht verkreeg. In de bossen werd het profiel dikwijls nog dieper omgewoeld door de bosexploitatie en zijn alle horizonten vermengd.

2.2.4. Postpodzol

Beschrijving: gronden met verbrokkelde humus en/of ijzer B horizont)
Profiel: Ap-Bh/ir(verbrokkeld)-C
Kernserieletter: .h

Door de eeuwenlange kultuur heeft de podzol in de ontginningsgebieden een grondige wijziging ondergaan, zowel van morfologisch als van fysiko-chemisch standpunt. Morfologisch door vorming van een Ap horizont van 30-60 cm dikte. Vroeger werden de zandige gronden geregeld tot op grote diepte bewerkt (Lindemans, 1952), zodat de oppervlaktehorizonten (A0-A1-A2) en soms zelfs de top van de B horizont vermengd en gehomogeniseerd werd.

Vanuit fysiko-chemisch standpunt heeft de eeuwenlange bremkultuur een belangrijke rol gespeeld, door de zwartachtige ijzeroerbank aan te tasten. Het begin van de aantasting uit zich in een geringe verbleking van de B horizont, die zeer donker bruin en plaastelijk zachter wordt. In een meer gevorderd stadium desintegreert de B horizont en krijgt een verbrokkeld uitzicht: een donkerbruine, loskorrelige grondmassa met harde, zwarte of roodbruine brokken.

Uiteindelijk blijft een bruinachtige B horizont met enkele concreties over.
In de postpodzolgebieden treft men regelmatig (heide)podzolprofielen met onaangetaste B horizont aan (1 boring op 10) met daarnaast profielen waarvan de B horizont nagenoeg verdwenen is.

 


«    Home    »