Pierre Van Laeken:
Om alles een beetje verdriet

Het gebeurt zelden dat ik een uitstekende dichtbundel toegestuurd krijg. Bij Om alles een beetje verdriet wist ik van bij de eerste oogopslag dat het méér zou worden dan kortstondig bladeren in een bundel. De naam Pierre Van Laeken is ver van onbekend. De dichter heeft -naast zijn dichterschap- bewonderingswaardige cursiefjes en beschouwingen geschreven. Ze werden vooral gepubliceerd in het literaire tijdschrift 't Kandelaartje, hetzelfde dat een eerste poëzieprijs toekende aan de Nederlandse Nel Veerman. In De Poëzietuin verschenen eerder drie gedichten uit vernoemde dichtbundel.

"Om alles een beetje verdriet" is veel méér dan dat kleine beetje verdriet dat inderhaast een paar tranen doet opwellen die gauw gedroogd zijn, en geen sporen nalaten. Hier gaat het om knagend verdriet. In enkele gedichten dringt het zelfs door 'tot in het merg'. Alsof de dichter ons meteen duidelijk wil maken wat hij in petto heeft, opent hij de bundel met "Azijn", gelukkig voor hem -en de lezer- geen kolokwint! Ik vind het een heerlijk en eerlijk gedicht. Het is precies zoals een mens is, of liever geworden is, nadat hij voor de zoveelste keer vernederd of opzettelijk gekwetst werd. Je moet allicht al heel wat azijn geslikt hebben eer je tot zo'n gedicht komt:

Azijn

Daarnet heb ik azijn gedronken
die aan de woorden van de mensen kleefde.
Hoe zou men dan niet zurig zijn.
Men had mij beter droom geschonken.

Dan kon ik dansen in een weide
waarin de tijd zichzelf versliep,
en al de dagen weer beminnen
dat ik daar als een veulen liep.

Maar ach de mensen zijn niet anders
dan wat ik traag geworden ben.
Wat droom, verloren en wat zurig.
Mijzelf die ik in hen herken.

Na dit eerste gedicht komen de volgende een beetje op gang als een kind dat leert lopen. Ze zijn als het ware opzettelijk op een ietwat kinderlijke toon geschreven. Waarschijnlijk is het de bedoeling van de dichter op die wijze zijn vroegste jeugdjaren zo getrouw mogelijk weer te geven. "Schommelpaard" en "Voorbij is mei" brengen ons meteen in de weemoedige sfeer die de hele bundel tekent. Straks zullen we zien dat de toon feller wordt naarmate de dichter sterker wordt en meer rebelleert. Eigenlijk gaat het hier om de levensloop van een mens van wie we de prille jaren meemaken, tot op de dag dat hem schijnbaar nog weinig rest wat hem kan verrukken of in vervoering brengen. Hij herinnert zich het schommelpaard. Zijn vroege jongensdromen ook, waarvan er tot op heden weinig in vervulling zijn gegaan.

Schommelpaard

Mijn dromen heb ik neergelegd
vlak naast mijn schommelpaard.
Op zolder waar de rest ook staat,
wat tot geen zier meer dient.

Al wankel ik vaak nog wat rond,
tussen wat toen en hier
en tracht ik soms de avond rond
een heel oud lied te zijn.

De weemoed naar dat ver gebied,
het graag zien dat ik ween,
ligt op de zolder niets te zijn.
Mijn dromen daar omheen.

Na "Voorbij is mei", "Lang geleden" en "Elders" komen we bij de rijpere mens. Het ontbreekt de dichter niet aan een tikkeltje ironie, en aan zelfspot, zoals in "Vannacht heb ik gedroomd". Het komt wel vaker voor dat iemand zich ondergewaardeerd voelt, vooral dan wanneer hij misschien té goed heeft willen zijn. Té goed zijn deugt niet. Als je 'grijnzende gezichten' om je heen ziet zou je moeten proberen vechten of... vloeken waarover we het straks zullen hebben. We laten Pierre Van Laeken even aan het woord om hem daarna uit zijn 'droom' te wekken:

Vannacht heb ik gedroomd

Vannacht heb ik gedroomd
dat ik gestorven was,
dat in de kerk mijn dodendienst begon
die ik helaas niet zittend volgend kon.

Zij waren mooi de woorden die de priester sprak:
dat ik zo goed was,
zo deugdzaam had geleefd,
mij nooit onttrokken had aan plichten.

Maar waarom zag ik om me heen
wel duizend mensen staan,
hoofdschuddend en met grijnzende gezichten?

Maar de eenzaamheid knaagt. ".../Ik weet niet/ waar ik henen moet vandaag', of ".../Hoe droef is alles weer vandaag/ er ligt een geel blad in de tuin", en ook nog "Namen noemen/ en tegen muren praten". De stilte doet haar intrede. Het woord 'stilte' betekent voor iedere dichter iets anders. De inhoud van het woord valt bijna niet te omschrijven. De oneindige verscheidenheid van interpretering heeft er een Nederlands team zelfs toe aangezet een verzameling gedichten aan te leggen waarvan de titel het woord "stilte" bevat.

Voor mij betekent de stilte hetzelfde als het goddelijke. Stilte is gelijk aan poëzie. Ze is er de kern van; de essentie zelf. Voor Pierre Van Laeken betekent ze "een dode dichter zijn". Fascinerend vind ik deze tegenstellingen die zeker te verzoenen zijn. Misschien heeft zijn vaststelling te maken met het gezegde "alleen dode dichters zijn goede dichters". Misschien mist hij bij momenten de overgave tot innerlijke stilte zoals we die allemaal soms missen? Hoe ook, het gedicht maakt iets los. Het kan een begin zijn van tweespraak; van samenspraak.

Stilte

Het is zeker,
dat zij in dit leven niet bestaat.
Het is hoop puren uit koffiedik.
Met zijn hoofd in wolken lopen
en het geroezemoes dood doen.

Stilte is zonder blik,
zonder schaduw zijn,
is nooit meer zingen,
nooit meer kijken naar seringen,
niet naar het donker van de avond,
niet naar het ochtendgloren.

Is nooit meer horen en nooit meer zien,
en nooit meer opstaan
om te beminnen.
Stilte is
een dode dichter zijn.
Een droom misschien?
Geen oorverdoven meer vanbinnen.

Naast "Stilte" staat op de volgende pagina het gedicht "Doelloos". Daarin vinden we heel wat weemoed. Vooral gemis. Het gevoel te hebben voor niets of niemand te hebben geleefd. In het gedicht "Leven" ontdekken we een begin van rebellie. "Leven/ het is te kort om je zorgen te maken./ Dit leven met zijn knarsende kiezen,/ zijn krakende dagen, zijn krullende begeerte,/ zijn angst om alles te verliezen.../". De gedichten "Avond alleen", "Appel" en "Nazomer", zijn juwelen. Na moedeloosheid, eenzaamheid, weemoed, droom en traan schijnt de dichter zich te zullen vermannen. Opbeurend en verfrissend deze:

Vraag

Ik zal de kamers behangen.
De vloeren herstellen.

Schilderen zal ik binnen en buiten.
Maar door de ruiten
zal ik de herfst zien
en de leegte van de dingen.

Maar ik zal herbeginnen
zonder één vraag te stellen.

Naast de ontroerende moedergedichten -zes in totaal- zijn er de vadergedichten. Pakkend vooral is "Vader". Een gedicht dat je leest en herleest en niet meer loslaat. Pierre Van Laeken tekent in dit portret niet alleen zijn vader maar tegelijk ook zichzelf. Daardoor krijgen we te maken met twee mensen die éénzelfde (nood)lot schijnt beschoren te zijn. De vracht die op de schouders van de eerste woog zal de andere nog een heel eind verder moeten torsen.

Mij heeft het gedicht ontzettend bij de keel gegrepen. Hoe vaak zag ik mijn eigen vader zitten 'verloren in de hoeken van de tuin', al betrof het geen 'tuin' maar een groentenhof waar hij verloren tussen de staken van de klimmende sperziebonen zat, één hoopje ellende op een oude keukenstoel. "Een bijna vogel voor de kat".

Misschien moet je je overleden vader zo zien zitten hebben om iemand anders' vader als een deel van je eigen vader te gaan beschouwen. Misschien moet je opnieuw je eigen leed beleven om dat van anderen beter te kunnen begrijpen. Er zullen wel meer lezers die hun eigen vader in het gedicht van Pierre Van Laeken herkennen. Mensen die éénzelfde hard levenslot beschoren is zou ik verwanten durven noemen, vooral wanneer het, zoals in dit geval, om handenarbeiders gaat; om mijnwerkers.

Vader

Zoals jij zat
verloren in de hoeken van de tuin.
Een gevallen blad.
Een weggeworpen woord.
Een bijna vogel voor de kat.

Zoals jij zat
in de laatste stralen van de zon.
Een schemering.
Een ondergang.
Een leeg gebloeide avond.

Zo zal ik zitten in uw vel.
Een oude rozentuin.
Een lege schommel.
Een oud gerei
verloren in de hoeken.

Maar ik zal vloeken... vloeken!

Die laatste, hevige, felle, opstandige woorden verwijzen naar een vulkanische explosie. Het is een afrekening met wat het leven de mens aandoet. In de hitte van het losgebarsten vuur geschiedt de loutering die de mens hardt zoals staal wordt gehard. Is het gedicht de dichter zelf, een bundel gedichten is een invitatie naar diens intiemste kamer. Naar diens diepste hoop en wanhoop. Naar moeder. Oud. Versleten. Verschrompeld als een rimpelpeer:

Momenti moris

Zij ligt daar als een rimpelpeer
in 't witte van het bed.
Een zinnig woord spreekt ze niet meer.
Haar denken is reeds stilgezet.

Toch lijkt het of zij nog wat ziet
door 't ene oog dat openstaat
en als ik dan in mijn verdriet
wat tranen en wat zuchten laat

het waag haar grijze hoofd te strelen,
haar koude handen warmen wil,
besef ik dat zij met de schimmen,
van hen die haar zijn voorgegaan,
in 't milde van haar laatste dromen,
onzegbaar stil is heengegaan.

In elk van de zes moedergedichten zit een machteloosheid die aan wanhoop grenst. Er is o.m. 'Dement', "waarin het zwart gat van mijn ellende". Het besef een moeder te hebben gehad die je oneindig had willen vertroetelen, strelen, opbeuren en nog lang behouden. En haar ogen op het laatst die je niet loslaten: ".../ En alles wat ik vroeger zei,/ in lang geleden dagen,/ stond tussen dood en mij/ in deze blik te klagen../" en verder schrijft de dichter: "... /Het lijkt alsof jij mij beziet/ met ogen vol verdriet,/ omdat jij mij het leven gaf./ En bloemen op een graf./".

Tenslotte is er nog "Kind", een zich wenden tot wat uit je groeit en bloeit: "...Ik ben het die gij zijt,/ die wij eens waren./ Een pluisje in de eeuwigheid,/ geblazen door de jaren./". En als allerlaatst "Nazomer", het gedicht dat we reeds eerder publiceerden waaruit dit vers: "Dit is de parel die moet hangen:/ verlangen dat ergens dood zal bloeden../".

Al bij al een bundel die ons dit zegt: 'Laat de mens leven, neem niet al zijn zon weg, laat hem bloeien en gedijen. Maak niet al zijn dromen stuk'. Dichters hebben, zoals alle mensen, nood aan licht, aan vriendschap, aan erkenning. Piere Van Laeken is één van onze meest waardevolle dichters. Zijn grote levenservaring gaat gepaard met opstandigheid, en de noodzaak de dingen te relativeren. Ik mag dit soort dichters. Ik mag hun gedrevenheid, omdat er in hun poëzie een zuivere ziel te vinden is. Deze dichter liet ons kennis maken met zijn dromen, tranen en weemoed maar ook met zijn rebellie. Hij nam ons in vertrouwen. Hij gunde ons een blik in zijn diepste ik. Hier, aan deze kronkel van zijn levensloop, nemen we afscheid. Voorlopig althans.

Als dichteres zou ik hem dit willen wensen: veel moed om verder te gaan, om door te zetten en te volharden. Ik ben er van overtuigd dat we in een volgende bundel met minder droom en traan zullen te maken krijgen, maar met nog méér magma. De kracht zit in zijn eigen kern. Aan hem om af te dalen in de diepe put, zoals hij deed in zijn mijnwerkersjaren. Aan hem om de glanzende zwarte steen te perforeren en boven te halen, waaraan heel wat echte poëzieliefhebbers zich zullen verwarmen.


Iris Van de Casteele,
Eerder verschenen in De Poëzietuin van het weekblad Vrij Maldegem

Home