de Helle

Tussen hemel en hel

Iris Van de Casteele

Denkend aan Adegem

Ik ben te groot voor mijn geboortedorp.
Ik ben het karrespoor ontgroeid,
de zomertarwe, de ligusterhagen,
het blauwbloem blonde vlas, de rapen
die ik at, de biezen die ik vlocht.

Ik ben te wijd geworden voor d’enge rok
die ik als bakvis droeg, te zwaar voor elke
gracht waarop ik 's winters gleed en zo
mijn rode kloefkens op hoogglans bracht.

Het kleine bos dat ik bezocht heeft mij
doen hunkeren naar het woud. Het
water van de beek heeft mij doen zoeken
naar de stroom en deze naar de bron.

Ik ben niet meer het kind dat graag
naar vlinders keek omdat hun vleugels
aan verten denken deden, niet meer de
speelse guit die iedereen lachen deed.

Ik ben te wijs geworden om in dit
dorp van mij dit deel van mij te zoeken
dat niet meer vindbaar is. Ik ben te oud
geworden om er in dood te gaan.

Doch ieder jaar opnieuw wanneer de
lente de sapgang van de bomen regelt,
herleef ook ik. Dan groet ik met een klein
gedicht de mensen van mijn dorp die mij,
na al die jaren, nog steeds genegen zijn.