de Helle

Tussen hemel en hel

Iris Van de Casteele

Omtrent de ziel van de doden

Vannacht werd het mij ingegeven. Ik zal moeten
gaan tot aan de plek waar ik ben gebleven.
Waar tussen hemel en hel ik zoekende ben.
Ik herinner me niet ooit van die plek
te zijn weggeweest. Teruggaan naar waar je bent.
Hoe ontraadsel je nergens en overal.

Toen ik de zandakkers verliet ben ik achtergebleven
met niets waaraan ik nog herkenbaar zou zijn.
Ik ben er. Ben er niet. Veel valt te verklaren door
de aanwezigheid van mijn elders zijn.
Weet dat ik ben. Zoek me niet.
Als klaproos en distel zal ik bestaan.

Zaad zal ik zijn. Vier windstreken zal ik omarmen.
Er is een begin aan mijn herontstaan.
Ik ben wordende.
Gedrenkt ben ik in de schoot van slijk en bloed.
Ronddolend in dodenakkers ben ik fluisterstem.
Niets zal vergaan.

Morgen is elf november. Herfst en trompetgeschal.
Eiken overschaduwen onschendbare grond.
Wortels onthouden de reuk van de aarde.
Moge in elke grond de ziel rust vinden van elke
dode van wie ik ben. Van wie ik geworden ben. Amen.