Afscheid van kunstenaar en priester
André Van Laere S.J.

Op 31 december van het jaar 2000 stierf André Van Laere, precies rond middernacht. Een week geleden, op vrijdag 5 januari 2001 werd hij begraven in Heverlee; op een koude winterdag, die heel wat vrienden en kennissen op de been had gebracht, om André een laatste groet te brengen, en om hem te vergezellen tot aan zijn laatste rustplaats. Wie hem van nabij heeft gekend zal zijn heengaan als groot gemis aanvoelen. Zonder het vertrouwen dat Albert Van Hoestenberghe in mij stelde, en zonder de aanmoedigingen van mijn dierbare vriend André Van Laere, oud poësisleraar, zou De Poëzietuin er wellicht nooit gekomen zijn. Hoeveel mensen er langs deze weg met elkaar in contact gekomen zijn valt moeilijk te raden. Allemaal mensen die van poëzie houden, en van alles wat erin schuilt. Lezers, die langs deze weg blijvende vrienden zijn geworden.

Het was André die er zeventien jaar geleden voor zorgde dat mijn eerste dichtbundel "Witte Silhouetten" uitgegeven werd, waarin 21 boeiende tekeningen van hemzelf. Want tekenen kon André. Zijn abstracte tekeningen boeiden mij het meest. Uren kon ik er mee bezig zijn om ervan de zin te achterhalen. Om er inspiratie uit te putten. Er zijn weinig onderwerpen die hem onverschillig lieten. Vooral van bomen hield hij. Hij gaf ze op velerlei wijze gestalte: bomen in volle bloei en bomen in hun winterse naaktheid. Ook tekende hij landschappen en heel wat humoristische situaties. Want naast zijn scherp verstand, en zijn zachte aard, bezat André Van Laere een hele dosis fijne humor. Wanneer het er gezellig aan toeging, op één van onze verjaardagsfeestjes, gebeurde het dat André zijn sappigste Gents dialect tevoorschijn haalde om een of andere grap te vertellen. Als het hele aanwezige gezelschap dan lachte was hij in zijn nopjes.

In het Gesú-huis ging het er gewoonlijk heel wat rustiger aan toe. Hoe vaak heb ik hem daar in zijn tehuis bezocht. Vooraleer hij me meenam naar zijn werkkamer troonde hij me steeds mee naar de refter. Naar de eetzaal, waar we samen koffie dronken, en waar hij uit een kast glimlachend een taartje tevoorschijn toverde en zei: 'k Heb er één weggestopt voor u, anders had ge er nu geen.'. Daar vertelde hij dan het laatste goed of slecht nieuws, hij was vooral bekommerd om de gezondheid van zijn familieleden. Over zijn tante Martha uit Zomergem kon hij ongelooflijk lang uitweiden. Het was bij haar dat hij zijn vakanties had doorbracht tien hij nog student was, helpend op het veld om de oogst binnen te doen. Ik herinner me de dag van haar begrafenis: meer dan honderd jaar was ze geworden.

Het was op zijn werkkamer dat ik steeds opnieuw kennis kon maken met zijn jongste schilder- of tekenwerk. Hij had een goed aangelegd archief van al zijn werken. Zoek zelf maar uit, zei hij dan, en liet me de tijd om rustig de hele stapel te bekijken. Op die wijze leerde ik hem telkens weer beter kennen. Hij was onhandig in wat de omgang met dagelijkse dingen betreft, doch een genie als kunstenaar. Maar op de allereerste plaats was hij een mens. Een bijzonder waardevolle, volledig in harmonie met zijn priesterschap.

Jaren geleden zei hij: "Het gedicht "Wanneer de lente komt", van Fernando Pessoa, spreekt mij bijzonder aan. Hij kopieerde het mij eraan toevoegend: "Op mijn begrafenis zou ik graag hebben dat er alle soorten mensen rond mijn graf staan: gelovigen en andersdenkenden, zelfs communisten, want mijn beste vriend is een grote communist. Indien ik al die mensen, zo verschillend van gedacht, rond mijn graf zou kunnen samen brengen, zou ik mijn taak als priester tot een goed einde hebben gebracht."

André mag rusten in vrede. Er stonden alle soorten mensen als één massa volk rond zijn graf geschaard. Priesters en kunstenaars, gelovigen en andersdenkenden, allemaal samen kijkend hoe de kist van deze dierbare overledene naar beneden gelaten werd, en hoe zijn levenloos lichaam aan de aarde werd toevertrouwd.

Het regende onophoudend. Vele treurenden stonden in het slijk en in de plassen water rond het graf. Niemand scheen er ongemak van te ondervinden. De meeste aanwezigen hielden een paraplu boven het hoofd om zich tegen het gure weer te beschermen. Samen met mijn echtenoot, onder één paraplu schuilend, stond ik te stilletjes te wenen als een ontroostbaar kind. Tot er opeens een hevige windbui de kop opstak. Met één ruk keerde ze onze paraplu binnenste buiten. Alleen de onze. Het was een zicht om nooit te vergeten: één enkele paraplu tussen al die andere die - binnenste buiten gekeerd - recht naar de hemel wees. Hij leek een grote tuil bloemen.

Het was zo'n ongelooflijk komisch zicht dat ik opeens hartelijk moest lachen, mijn gezicht tussen mijn beide handen verbergend, om de omstanders niet voor het hoofd te stoten. Ik dacht: 'Dat is het werk van André, die altijd alles tot in de puntjes verzorgt. Tot in zijn graf zorgt hij ervoor dat er zelfs geen vrolijke noot aan zijn begrafenis ontbreekt'. Ik voelde me opeens helemaal getroost en gesterkt. André was er nog. Hij zou er altijd zijn.

Naast mij stond een priester jezuïet, een oudere mens, waarmee ik samen met André, ooit naar een tentoonstelling was gereden. De man keek me aan en zei: 'Moest André nog geleefd hebben, hij zou er direct een tekeningske van gemaakt hebben...". Er was dus nog iemand die de windbui op de paraplu had zien neersuizen. Dit plezierig voorval was ook hem niet ontgaan. Mijn man keerde zijn paraplu buitenste binnen, en zei kalm en relativerend: " ' t Is niets. 't Is een dure. Hij kan er tegen". Op zo'n cruciaal moment kan een nuchtere kijk op de dingen hoogst welkom zijn.

Veel heb ik van André geleerd. Veel genegenheid en vriendschap heb ik van André gekregen, en de evangelische boodschap die hij deze 'andersdenkende' meegaf als een allerlaatste groet, staat nog eens extra op zijn doodsbeeldeke te lezen in zijn eigen woorden: "Willen wij meewerken aan de evangelische verlossing, dan moeten wij ons in deze wereld durven wagen, niet om mee te waaien op elke windvlaag, maar wel om ter plaatse te zijn. Dat betekent dan toch: het innerlijk avontuur van deze mensheid van zo nabij mogelijk meeleven, niet van op 'eerbiedwaardige' afstand. De kunst is niet een middel om langs een omweg bij 'andersdenkenden' binnen te dringen of om wie dan ook te 'manipuleren'. Veeleer is de kunst een menselijk feit, een gegeven terrein ('zien waar ik sta'), een plaats van gezamenlijke bewustwording, en dus een uitgelezen punt van ontmoeting".

WANNEER DE LENTE KOMT
Fernando Pessoa - vertaling: A. Willems

Wanneer de lente komt, en als ik dan al dood ben, zullen de bloemen net zo bloeien, en de bomen zullen niet minder groen zijn dan het vorig voorjaar. De werkelijkheid heeft mij niet nodig.

Ik voel een enorme vreugde bij de gedachte dat mijn dood volstrekt onbelangrijk is.

Als ik wist dat ik morgen zou sterven en het was overmorgen lente zou ik tevreden sterven, omdat het overmorgen lente was. Als dat haar tijd is, wanneer dan zou ze moeten komen tenzij op haar tijd?

Ik houd ervan dat alles werkelijk is en alles zo als het moet zijn. Daar houd ik van, omdat het zo zou wezen, ook als ik er niet van hield. Daarom, als ik nu sterf, sterf ik tevreden. Want alles is werkelijk en alles is zo zoals het moet zijn.

Men mag Latijn bidden boven mijn kist, indien men wil. Men mag rondom dansen en zingen indien men wil. Ik heb geen voorkeur, voor wanneer ik toch geen voorkeur meer kan hebben.

Dat wat zal zijn, wanneer het zal zijn, zal zijn dat wat het is.


Iris Van de Casteele, 10 januari 2001
Eerder verschenen in De Poëzietuin van Vrij Maldegem

Home