In ons tovenaarsland sterven de heksen en de tovenaars langzaam maar zeker uit. 't Is precies of de duivel er zich mee bemoeit. Er zijn bijna geen heksen meer en er zijn nog maar weinig echte tovenaars. Ze zijn zo zeldzaam geworden dat de meeste aardbewoners, van zodra zij er één in levende lijve ontmoeten, het op een loopje zetten, uit pure angst, gegroeid uit onwetendheid.
't Is allemaal voorbij: de vertelsels die we als kind te horen kregen, het geheimzinnig fluisteren over rondwarende geesten terwijl we, benauwd en benieuwd tegelijk, aan de lippen hingen van de tovenaar die ons af en toe in de late avonduren kwam bezoeken. Dat was tijdens de oorlog, in het putje van de winter, toen we allen rond de roodgloeiende kachelpot zaten terwijl buiten de wind gierde en de sneeuw meters omhoog woei. Dat was ook lang voor er sprake was van hetgeen we televisie noemen.
De makers van televisieprogramma's werken met man en macht om de heks en de tovenaar te vervangen door chique shows. Daarvoor gebruiken ze veel schreeuwerige kleuren, veel glans en glimmer en veel luidruchtige woorden, doch wat ze voor de dag halen zijn een paar fantasieloze spelletjes die, helaas, geen betovering uitstralen.
Heksen werden in vroegere tijden gefolterd en verbrand, lang vooraleer er sprake was van dit moderne kijkding, zodat dit slechts voor een klein deel de schuld draagt van hun bijna totale uitroeiing. Hier en daar duikt er soms onverwachts één op die de brandstapel overleefd heeft. Dan stellen de ongelovigen zich de vraag: is dit een toverheks? Op een geheime plaats wordt dan vergaderd. Wanneer ze het allen eens zijn, en er hevig ja geknikt wordt, wordt de straf uitgesproken die de heks zal opgelegd worden. Soms komt het tot levenslange verbanning, maar meestal probeert men haar te beroven van haar bezem want dat breekt al haar macht.
Soms stel ik mezelf de vraag: ben ik een toverheks? Het antwoord luidt: misschien. Met zekerheid zou ik het niet durven beweren alhoewel én bossen, én kruiden, én vuur, me geweldig boeien. Vooral over het vuur denk ik na. Dat vele vuur in mij, dat onblusbare sprankelende vuur, waarmee ik de dingen verdicht. Moderne toverheksen bezitten, naast hun bezem, een uit wonderhout gesneden potlood. De veer heeft het moeten afleggen. Nog één tovenares ken ik die haar woorden neerschrijft met een ravenveer, ja mijnheer, waarmee ze allerhande kwalen probeert uit te roeien.
Vandaag de dag lijden de meeste mensen allemaal aan één en dezelfde kwaal; ze zitten geplaagd met het onoverwinnelijke virus van een nieuwe rage, namelijk die van het gewelddadig schrijven en het luidruchtig spreken; een virus die heel wat ravage aanricht. Een virus waarmee mooie prietpraters de mensen aansteken, die dan op hun beurt aan deze gevaarlijke ziekte -het prietpraatsyndroom- gaan lijden.
Hoe belangrijk onbenullige woorden geworden zijn kunnen we elke dag opnieuw vaststellen: miljoenen, ja, miljarden woorden in onze oren, voor onze ogen; onze brievenbussen pulken uit van reclame, de letterzetters kunnen het werk niet meer aan, van de faxen rolt onophoudelijk het bedrukte papier, de aanplakborden en de verkeersborden beloeren ons met argusogen en... o wee.. als we alles niet vliegensvlug gelezen en begrepen hebben.
Overal dwingende, schreeuwerige, gebiedende, hersenspoelende, moordende woorden. Overal achtervolgen ze ons, overal, nergens zijn we veilig. Woorden als allesoverheersende goden die hun bliksemstralen op ons hoofd doen neerkomen, om serieus schrik van te krijgen of om schuw van te worden; lettertekens die geen mens meer begrijpt, klanken die geen mens meer verstaat, zinnen die ons achtervolgen door het dolle en het onnozele heen. Woorden, miljarden woorden, die het ware Woord onderdrukken of verkreupelen.
Woorden die ons aantasten, omdat er tegen deze hersenpijnigende kwaal geen kruid gewassen is, neen, ik vergis me, remedies bestaan doch worden niet ingenomen, want zingende, blije woorden, die zijn uit den boze. Er zijn de ongefiltreerde woorden die niet meer omfloerst worden met een vleugje geheimzinnigheid of met een beetje diepzinnigheid.
Verder zijn er de arrogante woorden, de kwetsende woorden, de vernederende woorden, de geblaseerde woorden maar nooit ofte nimmer een schamel woord zoals gortepap. Gortepap! Het woord valt uit de hemel vlak op mijn tong, nu, zo maar opeens. 'k Wou eigenlijk iets vertellen over toverheksen en over vlammen, over de flamenco en de flamingo, vooral over de flamins, de heidenen, degenen die op het vuur bliezen en het in leven hielden, naar wie wij, Vlamingen, genoemd worden, maar dat zal voor een andere keer zijn. Vandaag wil ik het liever houden bij gortepap, want dat zo'n schamel woord zoveel beduiding kan hebben ontdek ik pas nu.
Onlangs ging ik op bezoek bij een tovenaar, een echte. Mijn bezem had ik thuis gelaten maar mijn wonderhoutpotlood had ik op zak want ik ben een moderne heks. Wat ik bij die tovenaar moest weet ik niet precies; misschien een kachel horen ronken, misschien een glimp opvangen van de ene of andere geest, van een sylfe, die in een van de kamers van de tovenaar rondwaart. Wat zoekt een heks bij een tovenaar? Niets anders dan een beetje gezelligheid, een beetje genegenheid waar ware heksen van verstoken blijven, maar hoe leg je dat een tovenaar uit Niets leg je uit. Je vergeet je wonderhoutpotlood en je bezem. Je zit daar zo maar te zitten en je luistert. Een lange tijd hoor je niets, helemaal niets dan de wind in de kachel en de wind rond het huis. Dan schuif je mee aan tafel; een handgebaar volstaat.
Je ruikt hem, je smaakt hem, de gortepap. Een halve eeuw geleden verdween hij uit je geheugen en uit je gezicht. Gortepap met of zonder suiker. Gortepap na school, als alles goed ging, als je geen aardappelen met ajuinsaus of geen taaie boekweitbrij moest naar binnen werken; geen breuw. Nog zo'n woord: breuw! Of het echt bestaat weet ik niet. Het valt tussen ons; tussen de tovenaar en de heks. Breuw. Ze verstaan elkaar. Twee woorden maar: gortepap en breuw. Daartussen ligt een kinderwereld besloten; een sprookjeswereld van nimfen en elfen, een wereld van sterrenrapers en van dromers; een wondere wereld, die langzaam aan het uitsterven is, denkt de heks.
Ze drukt het wonderhoutpotlood tegen zich aan en verlaat peinzend het huis van de tovenaar. Twee woorden, denkt ze, twee woorden volstaan om de oneindige, onvervangbare, woordloze taal van de stilte op te sporen; de taal van die andere, nog grotere, maar altijd fantasierijke, fantastische, in alle levende dingen zich kenbaar makende, betoverende Tovenaar!