Sleedoorn of Vlierstruik?

Er zijn zoveel namen van bomen en struiken dat je er in verdwalen zou. Om er maar enkele te noemen: es, zomereik, berk, meidoorn, sleedoorn, hazelaar, els en spork. Niet moeilijk om raden: Marnix seinde deze namen door. Hij was de hele namiddag doende geweest een inheemse houthaag te planten. Eén naam eiste meteen mijn aandacht op. Sleedoorn. Of die iets te maken heeft met de vlierstruik?

Er bestaat zoiets als een plek waar mensen zich treffen die elkander iets te zeggen hebben. Op die plek bevond ik mij toen ik het over het flesje sleedoornjenever had, dat ik onlangs in mijn geboortedorp van Dorine ten geschenke kreeg. Algauw zou ik tot eigen schade ervaren dat ik een grote flater had begaan door de sleedoorn te verwisselen met de vlierstruik.

Mijn vraag luidde: 'Hoe zeg je sleedoorn in het Oigems of in het Klejts?' Niemand scheen daarop een antwoord te weten. Niet dat de anderen niet bij machte waren, evengoed als ik, of nog beter, dialect te spreken, integendeel, ze doen niets liever. Maar hoe die sleedoorn genoemd wordt in onze volkstaal, dat wisten ze niet. Opeens dacht ik dat ik het wist. Ik zei, of liever, ik schreef, (want we vertoefden gedrieën op de Internetsite van www.adegem.net ): "Ik denk dat de naam in het dialect 'fliender' is".

Jawel, die naam herinner ik mij nog goed. Toen we klein waren dronken we altijd in de winter 'fliendersiroppe'. Een drankje dat goed is tegen hoest en verkoudheid. Het flesje sleedoornjenever -dat vóór ons keukenvenster helrood doorzichtig te glanzen staat in een winters zonnetje- zal wel iets te maken hebben met vliendersiroop. Ik ben er omzeggens zeker van dat de benaming "fliender" dialect is voor sleedoorn.

Marnix ging niet akkoord: "Vlienderstruik is wat anders, dat is het grootste onkruid dat er bestaat, ene keer dat je het in huis hebt geraak je er niet meer vanaf (waar hoorde ik nog zoiets...?). Ik heb liters van dit spul gedronken, je had twee soorten: voor kinderen en voor volwassenen. Dat voor de grote mensen was het lekkerst (was met rum gemaakt)."

Het was al ver over middernacht toen Geert met bewijzen voor de dag kwam; met beschrijvingen en plaatjes uit tuinboeken. Daarin stond zwart op wit, en ook in kleur, dat ik ongelijk had. Hij had een heldere kijk op die dingen:

"Moir nieë, jonk! Vliendersarobbe is "Siroop van Zwarte Vlierbessen", da keuë zelfs in Olland in de wijnkels kueben! In in Vrankrijk heet dadde "Sirop de Sureau Noir". Mijn moeder mauktege dat uek altijd oze'k ik en vallije hoin! Ge keut doir vree van zweten!". Nu ja, wie Adegems verstaat -en schrander is- zal hierin zijn weg wel vinden.

Om af te ronden schreef Marnix nog: "Iris, vliendersirobbe komt niet van de sleedoorn, daar staan stekkers aan, ik kan het weten want -zoals ik je al eerder liet weten- plantte ik er vandaag een 12-tal. Vliendersirobbe komt van de vlierbesstruik, zoals Geert schrijft, en is heel wat anders. Als ge daar een keer 1000 kg wilt van hebben, hier langs de 'roete' kunt g'er in de zomer emmers vol van plukken.".

Beschaamd om mijn onwetendheid sloot ik de computer af. Maar niet zonder eerst nog een oogje te hebben geworpen op wat die twee mannen nog te zeggen hadden. Alles wat ik nog kon lezen was: "De wetenschappelijke naam betekent 'de pruim die doorns draagt'.

Ook de Nederlandse naam geeft dit aan. 'Slee' is een oud woord voor pruim. Botanisch gezien hoort de sleedoorn bij de familie van de pruimen en kersen. Sleedoorn wordt ook wel zwarte doorn genoemd vanwege zijn zwarte, berijpte bessen die graag door lijsters gegeten worden. Door hun uitwerpselen waar de zaadjes inzitten, wordt de struik verspreid. Vogels bouwen graag hun nesten tussen de takken van de sleedoorn, want de doornen beschermen hun jongen tegen vraatzuchtige belagers". En één van de twee mannen die er nog spitsvondig en sloeberachtig aan toevoegde: "'k moest nog lachen met "de pruim die hoorns draagt"...!

De kleurenprentjes van de Sleedoorn (mee purperen bêhhrkes) en van de Vliender (mee zwarte bêhhrkes) kan ik hier niet tonen. Die bêhhrkes (spreek uit met een lange, open e-klank, zoals in de naam Blekkersgat, of immiteer het geluid van een blatend schaap, daar gelijkt die e-klank nog beter op) zijn eigenlijk bessen, in dichterstaal "bezies" genoemd. En die vlienderstruik zou wel eens vlinderstruik kunnen heten. Maar dat moet nog geklaard worden in een later onderonsje. De Poëzietuin moet het in deze moderne tijden nog altijd stellen zonder het minste beetje kleur. Doch daar zou wel eens verandering in kunnen komen. Hij zou allicht heel wat meer wandelaars lokken indien hij een achtergrondkleur kreeg. Ik denk aan die van de beejzies waarover we het tenslotte eens geworden zijn. Wat denken jullie van purper of zwart?


GEDICHTEN VAN FRANS FRANSAER
UIT DE BUNDEL "INGELIJST", 1993

Zal ik hier duren?

Gekluisterd aan de lichtval
bij de appelboom
lees ik Van Wilderode.
De zomeravond pulkt
van merelzang en hooi.
Zijn Moervaart wordt mijn Kruisabeel
de moerbeiboom mijn appelaar.
Verdwenen zijn de wielewalen
maar zilverduifjes koeren
in hun kooien bij de overbuur.
De vilten prikneus vlamt
tussen de hortensia's.
Zal ik hier duren
gelijk de overjaarse fuchsia's?

Onder schot

Indien de woorden
die we wisselden
tussen vandaag
en gisteren ooit
vleugels kregen,
hoe zou een fraaie vlucht
de deur uitwieken,
een schitterend schot
voor de jager.

Vézelay

Ik keer tot korrel weer
de molen wacht.
La Madeleine schudt het kaf
van mij gevallen engel.
Ik baad in heet berouw
langs maalstromen van
barbaarse eeuwen.
Wordt dit mijn laatste onderdak
naar Santiago aan
het eind van land en zee?

De wortels van de maan

Ondanks mezelf blijven de fuchsia's
de tuin met karmozijn bespatten.
Ik drink mijn dagen
heel hardnekkig.
Terwijl de wijn namokert
en ik me wapen tegen scabreuzer
roest en roes
zoek ik de wortels van de maan.
Om mij in 't lood te houden
slaat men mij
met 13 redenen om de oren.
Maar innerwaarts ontkom ik
elk ivoren bastion,
ontsnap uit iedere toren.

Cluny

Eindelijk kom ik weer thuis
mijn ziel aan flarden.
Hoezo? Het stinkt naar zweet
en bronst van paarden.
Dit huis speerpunt van mijn hopen
mijn eeuwenoude woning: puin!
Een vuilnisbelt dit land
waarin de kapitelen
van mijn teerste dromen.
Ik haak me vast
aan de vergeten heuvelen
aan luchten wilde tijm
aan zeepkruid, marjolein.
De middagduivel lost zijn greep:
ik vlucht . . . Cluny ontkomen!

De profundis
naar Job

Mallotig hoofd in tobben afgekikt.
Verlangens zonder aandrift
voorgekauwd. Mijn geest
tot tabula rasa afgevlakt
het lemmer bot
het handvat schrijnend scherp.
Reeds alle dalen tot
ravijnen uitgediept
de bergen opgehoogd
en ontoegankelijk verklaard.
Met licht van
opgetaste duisternis
en wegen krommer
nog dan ooit voordien
de stilte voor het stormen
ingetreden.
Slechts lemma zijn:
voorbarig opgebaard.
Oremus. Amen.


Iris Van de Casteele, 4 december 2003
Eerder verschenen in De Poëzietuin van het weekblad Vrij Maldegem

Home