Verliefd op Capitán Miranda!

Capitan Miranda

Vandaag kreeg ik ze toegestuurd: een aantal knipsels uit kranten. Ik had er al de hele week naar uitgekeken, want hetgeen ik langs de telefoon te horen kreeg had niet veel goeds voorspeld. En het stond er werkelijk in grote, dikke, vette letters "Mariniers als haringen in een ton", in het dagblad 'Het Volk' van woensdag 21 augustus 1996. 'De Morgen' moest diezelfde dag niet onderdoen: "Uruguayanen als sardienen in schip". Wie kan er nu in godsnaam een (h)eerlijk zeilschip met een ton vergelijken, of zeelieden met sardienen. Sommige verslaggevers lijken steeds minder hart en hersenen te bezitten, of zijn niet geneigd ze te gebruiken. Gelukkig was er de verslaggever HEG. Hij noemde, in "Het Laatste Nieuws", diezelfde dag ditzelfde schip "een prachtig Uruguayaans schoolschip".

Maar laten we even de Gentse verslaggevers en de Uruguayaanse bemanning terzijde om kennis te maken met "Capitàn Miranda", want zo heet deze heuse driemaster: dit omgebouwd zeilschip, waarop ik meteen verliefd werd. Wellicht heeft dit te maken met het feit dat tastbare, sprekende, ruwe dingen zoals trossen, ringen, vijzen, touwen, ijzer, verf, opgerolde zeilen iets in me wakker maken. Het beuken van zeegolven misschien, of het zicht van stoere dokwerkers. Eigenlijk zou ik pas echt verliefd worden toen ik ging aanleunen tegen het kostbaar glanzend edele hout dat - ooit aangevoerd uit Afrika - zijn weg naar Cadiz in Spanje zou vinden in het jaar 1930 om binnenin het schip verbouwd te worden, om dan 66 jaar later, na talrijke reizen rondom de wereld, en na een thuishaven te hebben gevonden in Montevideo, mijn hart te komen veroveren in het Grootdok van Gent.

't Zou me een ontmoeting worden, één om nooit meer te vergeten. Vooraleer ik me in de warme gezelligheid van het deksalon zou onderdompelen, en de aanwezigheid van vrienden en kennissen ten volle zou genieten, zou ik eerst een ware vuurproef doorstaan. Het zat zo ineen: mijn man en ik waren uitgenodigd door Z.E. de Ambassadeur van Uruguay op de receptie die zou plaatsvinden aan boord van de schoener "Capitán Miranda", en dit ter gelegenheid van de Nationale Uruguayaanse feestdag. Een grote eer die ons bewezen werd. We zouden persoonlijk kennis kunnen maken met de nieuw benoemde ambassadeur, en gemeenzame vrienden ontmoeten die we al een tijdje uit het oog verloren hadden. Van dagen te voor verheugden we ons op dit feest.

Het had heel wat om het lijf eer we het Grootdok in Gent gevonden hadden. Bij zover dat ik een paar keer uit de wagen was gestapt om naar de juiste ligplaats van het schip te informeren. Gelukkig blijken Gentenaars nog steeds behulpzame mensen te zijn. Vér waren we omgereden en veel tijd hadden we verspeeld. Laat, eigenlijk een beetje té laat, bereikten we de aanlegplaats waar een zon in een blauwwitte natievlag ons reeds vanuit te verte waaiend verwelkomde. Zijn Excellentie de Ambassadeur wachtte de laatkomers geduldig op, met aan zijn zijde de kapitein van het schip. Naast elk van hen vier officieren die bij het scheepssein, een loeiende sirene, de officiersgroet brachten. Mijn man liep voorop, groetend als ware hijzelf één van de officieren, om daarna de hand uit te strekken naar de tien heren die ons hadden opgewacht. Verder scheen hij niets te horen of te zien.

Op nauwelijks één meter achter hem aanlopend, en op het meest ongeschikte moment en de meest ongeschikte plaats, zou het gebeuren, dáár, op het einde van de smalle loopbrug, die opeens heel gevaarlijk scheen. Precies toen het mijn beurt zou worden om aan zijn excellentie de ambassadeur te worden voorgesteld hoorde ik mijn eigen dof geroep..ayudame.. ayudame.. Niemand snelde me ter hulp, zelfs mijn man niet. Terwijl hij de lange rij afliep om iedereen de hand te schudden voelde ik hoe mijn wijde, zijden kostuumrok langs mijn nylons naar beneden gleed en zo op de loopbrug terechtkwam. Met moeite kon ik op het laatste nippertje nog een strook stof vasthouden.

En zo stond ik daar, beduusd en beschaamd, tot ik de glimlach op het gelaat van alle aanwezigen bemerkte, (eigenlijk was het een ingehouden schaterlach). Toen werd het ook mij opeens vrolijk om het hart. Met mijn linkerhand een paar plooien van mijn plissérok proberend op te houden, gaf ik de ambassadeur een hand. Iris Van de Casteele de Aguirre hoorde ik mezelf zeggen. Ha.. zei hij. Zijn ha sprak boekdelen. Zijn ogen tintelden, precies alsof hij verwacht had dat er met mij iets ongewoons te beleven zou vallen. Ga maar vlug naar beneden, fluisterde hij, daar zult u geholpen worden. Zijn bemoedigende handdruk en zijn vriendelijke, lachende ogen logen er niet om.

Nadat ik ook de kapitein van het schip een hand gegeven had, en naar de officieren geknikt had, verliet ik het dek langs een ijzeren trap. Daar, in de benedenruimte, waar zich normaliter alleen maar heren ophouden, bevond ik me. Niemand was er om mij te helpen mijn kledij in orde te brengen tot ik er zelf iets op vond. (Gelukkig zijn nylons ook bruikbaar om een koppige rok in de taille vast te klemmen). En zo gebeurde het dat ik de hele leefruimte van de officieren voor mij alleen had. Daarin bevond zich zoveel kostbaar hout dat ik geen ogen genoeg had om het te strelen. Het oude patina op deuren en wanden scheen zijn warme glans op mij over te brengen. Ik voelde mij terstond heel, heel gelukkig, want zo'n fijn gevoel overvalt mij wanneer hout indringend tot mij begint te spreken, zoals dat van mijn eerste schat, een sigarenkistje uit cederhout dat ik koesterde toen ik een kleuter was.

Het feest verliep zoals verwacht, met alle goeds dat elke Uruguayaan zijn gasten zal weten aan te bieden; met naast drankjes en voedsel, de heerlijke milonga- en tangomuziek van zijn gastvrij land. En zo gebeurde het dat mijn man, laat op de avond, rond middernacht al, het beste van zichzelf gaf, op een oude versleten gitaar, eigendom van één van de officieren aan boord. Het daverend aanhoudend applaus loog er niet om. En, om het geheel nog feestelijker in te kleden en af te ronden: het éénstemmig gezang van de op dreef gekomen officieren dat ons zou achtervolgen tot op de kade.

Later gingen mijn man en ik nog een rondwandeling maken en spraken we met de matrozen die - zoals degenen die de hele avond voor ons lichamelijk welzijn hadden gezorgd - zorgden voor alles wat dit schip nodig had om in uitstekende conditie te kunnen zeilen. Daar verzamelden we heel wat interessante gegevens over de identiteit van "Capitán Miranda", aanvankelijk een tweemaster, gedoemd om tot schroot te worden verwerkt op het einde van de jaren zeventig, toen het bijna vijf decennia lang dienst gedaan had als hydrografisch schip.

Na zijn toekomstige dienstbaarheid goed te hebben overwogen begon men in mei 1977 met de ombouw en in minder dan een jaar tijd was het een prachtig schip dat nog meermaals de wereld zou omzeilen. Zo kreeg het onder meer 120 vierkante meter stalen platen onder aan de romp, en een zes "in line" cylinder diesel motor van 25 ton werd vervangen door een 12 "V" cylinder van 6 ton. Verder kreeg het drie masten in duraluminium, ellipsoidal sectie. Iedereen werkte mee aan de aanpassing van zeilen en mast: crew en droogdokwerkers. Het werd uiteindelijk een "Driemast Schoener". In 1993 werden er, boven op alle deze vernieuwingen, ook nog de nieuwste technische snufjes ingebouwd.

Bij het afscheid zou de barman, een donkere marinero, mij als aandenken nog een foto schenken van "Captitán Miranda" waarop aan de achterzijde groeten stonden geschreven vanwege de voltallige crew:" voor Hiris, met veel genoegen en genegenheid". De geleende toespeld waarmee ik de rest van de avond mijn rok zou ophouden, kreeg ik van één van de aanwezige dames. Mijn loopbrug-avontuur had de ronde gedaan als een lopend vuur, maar de hartelijkheid waarmee we op het schip waren ontvangen deed me vlug vergeten dat ik, een paar ogenblikken lang, een uitstekend mikpunt was geweest voor een of andere 'verborgen camera'!


DE DOORZICHTIGE DOOD
Aan Juvencio Valle
Deze keer was het een condor zoals nooit tevoren.
Zijn vleugelslag pulseerde zoals nooit
de potentie van de vlucht.
Méér dan mijn eigen denkbeeld drong hij
door de hemel, méér dan mijn heftige begeerten
sublimeerde hij zijn reis.
Tijdens een wild vlammende noen was het.
Geen mogelijke sluier was er tussen zon en aarde.
De vogel verhevigde zijn hunkering naar het azuur toe,
duizelend van licht en genot, van vuur en van moed.
Als in een uiterste aanvechting van de hoogte, balde
zijn gloeiend voorhoofd de dappere waanzin samen,
om niet toe te geven aan de hevigheid
van zijn dorstig vliegen.
Tot hij, meegesleept door verkoeling en worsteling,
stierf zonder enig spoor, diafaan van vreugde,
eender als wanneer tijdens de hallucinatie
een gedachte de bodem inslaat.
KOSMISCHE IDENTITEIT
Voor Amanda Labarca
Vastgehecht aan de steen van de heuvel, was ik
zozeer hem, dat ik me heuvel voelde
in een menselijk vergeten.
Zenuwen van de berg vibreerden in mijn gehoor,
en ik vertoonde mij aan andere muziek die niet
diegene is die ik stroom.
Nog altijd beleef ik deze herinneringen, nog altijd
deze intuïtieve zang, nog altijd blijft het aardse
aanraken mijn aanraking gehecht.
Nog altijd bemin ik de steen, nog altijd vloei ik
gloeiend over, en tot ik de bergstroom ben, en
tussen de kiezelstenen schuil.
Het is geen mensengeheugen dit immens geheugen,
noch is het met mijn gedachte
dat mijn hoofd denkt, en het is als dieper onderin
van het gemanifesteerd wezen.
Binnen de wortels van het Andesgebergte daalde ik
af tot aan de wortels van de goddelijke Aarde,
en hoorde er een hart zoals ik er tevoren
nooit een hoorde.
Carlos Sabat Ercasty (1887-1983)
Vertalingen : Iris Van de Casteele


Iris Van de Casteele, 10 september 1996
Eerder verschenen in De Poëzietuin van Vrij Maldegem

Home